Een korte geschiedenis
In de jaren 50-70 van de vorige eeuw trad er massale vogelsterfte op. Dit was het gevolg van directe blootstelling aan landbouwgif. Daarnaast bleek dat het gif concentreerde in het vet van organismen en zich via de voedselketen in hoge concentraties ophoopte in top-predatoren. Deze doorvergiftiging of bio-accumulatie was ervoor verantwoordelijk dat de slechtvalk in de jaren 60 wereldwijd met uitsterven werd bedreigd. Niet alleen landbouwgif was hiervoor verantwoordelijk. Ook veel stoffen die voor andere doeleinden werden geproduceerd bleken schadelijke effecten te hebben. Een voorbeeld hiervan zijn de polychloorbifenylen (PCB’s) die werden toegepast in als isolatievloeistof in transformatoren. Door het verbod op de meest giftige stoffen herstelde roofvogelpopulaties zich vanaf de jaren 70. Hoe groot de effecten van landbouwgif en andere stoffen op roofvogels tegenwoordig zijn is niet duidelijk. Zeker is wel dat roofvogels nog steeds worden blootgesteld aan duizenden stoffen waarvan de mogelijke effecten onbekend zijn.
Toelating bestrijdingsmiddelen
In de 1962 nam de Tweede Kamer de Bestrijdingsmiddelenwet aan. Dit resulteerde in de instelling van het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Een bestrijdingsmiddel mag pas gebruikt worden nadat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft vastgesteld dat een middel veilig is voor mens, dier en milieu. Dit gebeurt door een berekende (voorspelde) blootstelling te vergelijken met 'veilige waarden'. Hoewel deze beoordelings- en toelatingsprocedure een enorme vooruitgang is, kleeft aan de toepassing van bestrijdingsmiddelen altijd een risico. Ten eerste gaat de beoordeling ervan uit dat de middelen correct worden toegepast. Ten tweede zijn de modellen die bij het berekenen van de blootstelling en de veilige waarden worden gebruikt flinke vereenvoudigingen van de werkelijkheid. Experimenten om de giftigheid van de stoffen te bepalen zijn meestal gebaseerd op het effect van één stof op één soort organisme. In de echte wereld, waarin organismen worden blootgesteld aan een cocktail van vreemde stoffen, waarin veel andere invloeden zijn en waarin organismen hun gedrag kunnen aanpassen, kunnen effecten heel anders uitpakken. Een recent voorbeeld zijn de neonicotinoïden die als insecticiden worden gebruikt in onder andere de bollenteelt. Uit studies blijkt dat deze stoffen door hun mobiliteit en stabiliteit in oppervlaktewater terecht komen en daar effect hebben op ongewervelde waterorganismen. Ook al is er nog geen verklaring gegeven, in een studie gepubliceerd in het blad Nature werd een correlatie aangetoond tussen hoge concentraties imidacloprid (een neonicotinoïde) en een achteruitgang van insectenetende vogelpopulaties.
Europese stoffenbeleid
Het onderzoeken van de milieurisico’s van stoffen was lange tijd de verantwoordelijkheid van de Overheid. Samengevat kan wel gesteld worden dat deze aanpak heeft gefaald: Van de meeste van de 100.000 stoffen die in de Europese Unie op de markt zijn is onvoldoende informatie beschikbaar om de milieurisico’s te voorspellen. Het nieuwe Europese stoffenbeleid (REACH) moet hierin verandering brengen. In REACH is een groot deel van de verantwoordelijk voor het inschatten van milieurisico’s verschoven naar de industrie. REACH werd van kracht in 2007 en wordt sindsdien gefaseerd ingevoerd, waarbij stoffen die in grote hoeveelheden worden gebruikt als eerste worden behandeld. Op dit moment is nog steeds van de meeste stoffen onvoldoende informatie beschikbaar om het milieurisico in te schatten.